Professor dr. ir. Anne van den Ban (1928) was 16 toen Wageningen in 1944 voor de tweede maal werd geëvacueerd. In een terugblik op de oorlogsjaren worden een aantal jeugdherinneringen opgehaald en verteld hij over de tweede evacuatie van Wageningen.
De familie van den Ban vond toen huisvesting in een boerderij in de omgeving van Lunteren. Op deze boerderij vonden uiteindelijk 22 mensen onderdak in de boerderij en een aantal kippenhokken.
Aanvankelijk dacht men dat de evacuatie een paar weken zou duren, uiteindelijk kon men pas na 8 maanden weer terug naar Wageningen. Na terugkeer bleek een groot deel van Wageningen verwoest: "Men heeft mij gezegd, er waren 8 huizen waar geen schade aan was, maar ik heb geen van die huizen kunnen vinden. Bij ons viel de schade nog wel mee een groot deel van de ruiten waren eruit, een van de dingen was dat we erkers hadden met een plat dak van zink en daar waren bomscherven doorgegaan dus dat lekte en daar moest wat aan gedaan worden".
Ook het botenhuis van Argo was verwoest. Eerst door granaattreffers van de geallieerden die de boten in de haven tot zinken wilden brengen. Later werd hout van het botenhuis gebruikt voor de versterking van Duitse loopgraven in de zomerdijk. Na de oorlog werd het botenhuis opnieuw opgebouwd.
Ooggetuigenverslag Anne van den Ban
Ooggetuigenverslag Jan van den Ban
Jan van den Ban (1926), emeritus hoogleraar Cultuurtechniek, is de twee jaar oudere broer van Anne van den Ban. Hij zette zijn herinneringen aan de oorlog op papier.
De ondergrondse in Lunteren
De familie Steenbeek waar de familie van den Ban de winter van '44 - '45 doorbracht, was actief in het verzet. De Wageningse evacués werden hier niet in betrokken, maar hoorden later de verklaring voor onder andere een explosie in het kippenhok van de buren.
lees verderOp 1 oktober 1944 stond op veel plaatsen aangeplakt dat Wageningen ontruimd moest worden. We gingen onder leiding van mijn vader met de fiets naar Edenaar de school bij de spoorwegovergang aan de Kerkweg.
Toen we op 2 oktober 1944 wakker waren in de school in Ede, is mijn vader op de fiets een onderdak gaan zoeken. Tegen de avond kwam hij terug in de school met de mededeling, dat hij iets had gevonden op een boerderij bij Lunteren. Als landbouwconsulent voor landbouwwerktuigen en als leraar aan de landbouwwinterschool in Andelst kende hij heel wat boeren. We gingen naar de familie Steenbeek, Schansweg 9, Lanteren. De Schansweg was een onverharde weg met een fietspad er langs.
De boer Tijmen Steenbeek had drie volwassen kinderen: Alie de dochter, die meestal in de huishouding werkte, en de zonen Gijs en Driekus, die het meeste boerenwerk deden. Het bedrijf was in de vorige generatie gesplitst, want de broer van Steenbeek had een bedrijf aan een insteekweg, die op het erf begon. Het bedrijf waar wij kwamen was een gemengd bedrijf van ongeveer 21 ha. Er kon een bed worden vrijgemaakt voor onze ouders en de kinderen konden slapen op het hooi boven de deel. Het was een gastvrije familie, want er was al een leeg kippenhok beschikbaar gesteld aan twee families uit Oosterbeek. Enige tijd later kwam in het tweede kippenhok ook de familie Daniëls, die woonde op de eerste boerderij aan het begin van de Nude in Wageningen.
Het bedrijf bestond grotendeels uit grasland en op een wat hoger gelegen perceel ook bouwland. Daar waren in de zomer aardappelen, voederbieten en graan geteeld en in de herfst toen wij kwamen waren er stoppelknollen gezaaid, die als veevoer dienden. In een apart gebouw was de varkensstal met fokzeugen en enkele mestvarkens. Toen op de eerste dag dat we er waren de biggetjes aan ons werden getoond, woei met een hevige klap een deur dicht. Als reactie op die knal dook ik ineen, want mijn reactie op artillerie was ik nog niet kwijt. Er waren drie kippenhokken, want het was ook een vermeerderingsbedrijf, dat kuikens verkocht. Door gebrek aan voer stonden twee van de kippenhokken leeg. Er was ook nog een kippenhok, dat op wielen stond en dus verplaatst kon worden. Dat stond aan de oostzijde van het varkenshok achter een perceeltje mais en tabak.
Aan de overzijde van de onverharde weg, die over het erf liep waren twee hooimijten, die in deze herfst goed waren gevuld en een hok met brandhout en wat gereedschap. Langs de weg en dus in het uitzicht van de woning van de familie Steenbeek was een kleine boomgaard een vuilhoop met voederbieten, waarvan er dagelijks een rantsoen moest worden gehakkeld om aan de koeien te voeren.
Wij hadden onze huiskamer in het bakhuis, dus in de aanbouw links op de foto.
Het was normaal, dat wij mee hielpen op het bedrijf. Mijn zuster Plonia en ik leerden te melken en mijn broer Anne was dan bezig met het voeren van het vee. Gijs of Driekus zorgde voor de verkoop van melk of aardappelen voor hongerlijders, die langs lçhvamen. Onze neef Wim van der Poel, die in ons gezin was opgenomen nadat hij bij het bombardement op de Wageningse berg zijn familie had verloren hielp ook met allerlei karweitjes. Naast de normale dagelijks werkzaamheden was er soms ook iets anders te doen.
Achter het varkenshok was er een klein perceeltje tabak, waar Steenbeek de pijp mee wilde stoppen. Bij de oogst van de tabak werden de bladen afgesneden en die moesten aan een touw worden geregen, dat door een snee in de steel van het blad ging. Daar kreeg je kleverige vingers van. De gesneden bladeren werden aan dat touw aan de balken boven de deel te drogen gehangen. Bij dit perceeltje tabak was nog een kippenhok, dat op wielen stond en dus verplaatst kon worden.
Wij waren gevlucht in de verwachting, dat de oorlog wel in enkele weken over zou zijn, daarom hadden we te weinig winterkleren bij ons. Na enige dagen hoorden we, dat als je naar Wageningen ging om iets op te halen, datje dan langs een bord kwam waarop stond, dat ieder die daar voorbij ging kon worden doodgeschoten. Er was gebleken, dat dit nog wel meeviel.
Er waren verhalen van mensen, die nog van alles hadden opgehaald. Half oktober zijn Plonia en ik op de fiets naar Wageningen gegaan om warme kleren en dekens te halen. Die waren te vinden in de kelder, want de familie had de laatste week, toen er telkens weer werd geschoten, daar geslapen. Wij hoorden boven ons hoofd in ons huis iemand stommelen. We hielden ons stil, maar later hebben we voorzichtig om de hoek van de kelderdeur gekeken. Er liep net een Duitser weg, die waarschijnlijk iets uit ons huis had gestolen. We hebben meegenomen wat de op de fiets konden vervoeren en we zijn zonder te worden aangehouden terug gefietst naar de boerderij van Steenbeuk.
Op 20 oktober kwam het bevel, dat ook Bennekom moest worden ontruimd. Toen werd het moeilijk nog iets uit Wageningen te halen als je niet een speciale vergunning had. Later hoorden wil, dat onze NBS burgemeester, van der Brink, nu in Barneveld burgemeester was geworden en dat hij vergunningen uitgaf om nog iets uit Wageningen te halen. Toen zijn Plonia en Wim naar Wageningen gefietst en hebben nog van alles opgehaald.
Zo nu en dan moest er weer een kip worden geslacht. Er was geen voer en geen afzet voor alle kippen en er waren veel eters op het bedrijf. De kip werd vastgegrepen en met zijn kop op het hakblok gelegd en dan werd de kop er afgehakt en soms liep de kip dan nog even weg totdat hij was dood gebloed. Behalve deze manier om een kip te slachten leerde ik ook om een kip te plukken en dan de haren er af te schroeien.
Op de hoek van de Postweg bij de school was een bakker, waar we brood kochten. Toen de bakker haast geen meel meer had, werd er gemalen rogge bijgemengd. Het brood werd dan wel heel hard. We konden verder boodschappen doen in Lunteren en daar hoorden we ook wel van andere Wageningers, die in de buurt waren ondergebracht. Zo zat Frans Braaksma, een vriend van mij bij een boer aan de weg naar Barneveld bij De Biezen. Daar ben ik wel eens heen gelopen. Zij hadden het niet zo prettig als wij. Hun boer was erg streng en ook zo christelijk, dat hij op zondag geen melk wilde verkopen aan de hongerlijders, die langs kwamen. Een ander tochtje in de buurt was in westelijke richting naar de Schans. Dat is een natuurgebiedje ontstaan uit een vroeger verdedigingswerk van de Utrecht tegen Gelderland.
Aan een zandweg naar het zuiden woonde Wolfswinkel in de boerderij: ''Klein Zwetselaar'' met een gehandicapte boerenzoon, die niet meer in de landbouw kon werken en daarom in Renswoude een sigarenwinkeltje wilde beginnen. Daarvoor moest hij een middenstandsdiploma halen en daarbij hielp ik hem met de wiskunde, die daarbij nodig was.
Eens waren wij op een morgen begin november bezig met stoppelknollen te plukken. Dat is een werkje met heel koude vingers. Onderwijl was Driekus aan het ploegen op het deel van het perceel waar de knollen al geplukt waren. Volgens mijn vader, die een deskundige was op het terrein van landbouwwerktuigen en grondbewerking, ploegde hij veel te diep, want stoppelploegen doet men alleen om het onkruid te bestrijden. Later kan men dan ploegen op wintervoer en dat is dan ongeveer 12 of 15 cm diep.
Wij vonden tussen de knollen soms canvas banden en die moesten wij maar bij Driekus inleveren en dan spitte hij ze diep onder. Nu kon hij niet meer ontkennen dat er een dropping was geweest van containers met voorraden voor geallieerde militairen, die op allerlei geheide adressen waren ondergedoken en opnieuw werden bewapend en van voorraden voorzien. Wij lagen in het hooi te slapen en hadden misschien wel een vliegtuig gehoord, maar wij wisten hier niets van.
Later las ik en hoorden wij wat er die nacht was gebeurd. Er waren bij de slag bij Arnhem heel wat geallieerde militairen gevlucht en opgevangen door de ondergrondse. Die had voor hen gevraagd om wapens en uniformen. Dat kon via de geheide zender die ze hadden. De groepen van Ede en van Lunteren hadden gezorgd voor de afzetting van het terrein ten zuiden van Steenbeek. Daartoe was een groep van ongeveer 20 man verzameld op een hooizolder van Evers. Daar was een ladder met planken over de sloot gelegd, om het terrein toegankelijk te maken. In het terrein waren lampen opgesteld en die moesten worden aangezet als het vliegtuig te horen was. Er waren metalen containers met wapens en munitie en andere van stevig karton met uniformen, sigaretten, bank papier en andere nuttige zaken enz. De dropping was twee keer uitgesteld wegens het slechte weer, maar de derde keer is het allemaal goed gegaan. Het vliegtuig vloog laag en heeft 22 containers afgeworpen. De containers zijn in een kippenhok op wielen uitgezocht en de inhoud is verdeeld tussen de groepen van Ede en van Lanteren. De inhoud is op boerenwagen van Steenbeek weg gebracht om ze op te bergen op een veilige plaats. De parachutes zijn in de lege containers verpakt en die zijn begraven in een kuil die daartoe door tien man was gegraven. Daar was niets meer van de zien als Driekus er met de ploeg overheen was geweest.
Onder alle mensen, die dagelijks langs kwamen en de veilige zandwegen kozen om bij de boeren wat te eten te krijgen was ook een zekere Kees. Hij bleek van beroep elektricien te zijn en hij had ook zijn klimijzers bij zich waarmee hij in houten electriciteitspalen kon klimmen.
Wij hadden al weken geen stroom en zaten in de avond dus bij een petroleumlamp. Hij liet zien dat hij wel stroom kon aftappen door een verbinding te maken via de krachtstroom. Dat betekende dat we steeds de luiken zorgvuldig moesten sluiten en dat we ook weer naar de radio konden luisteren, als die uit zijn berging was gehaald. Nadien werd er wel eens naar de Engelse zender geluisterd en dat gaf ons een indruk van de ontwikkelingen in de oorlogsvoering.
Onder alle hongerlijders, die dagelijks langs kwamen was in december ook Lo Kole. We kenden hem van de H.B.S. en de dansles. Hij zat dat twee klassen hoger dan mijn zuster Plonia. Hij studeerde in Groningen medicijnen, maar dat was in de oorlog eigenlijk niet meer mogelijk. Hij vertelde, dat hij was ontslagen uit het concentratiekamp in Amersfoort. Hij was opgepakt bij een razzia in Amsterdam en hij was losgelaten omdat ze eigenlijk niets tegen hem konden bewijzen en waarschijnlijk ook omdat het kamp zo vol was, dat er te weinig ruimte was om mensen vast te houden, die werden opgepakt. Hij kon ook bij ons in het hooi slapen en bleef bij ons.
Eens was er een geambieerd eenpersoons vliegtuig neergeschoten ten zuiden van onze boerderij. Lo Kole was daar snel bij en hij probeerde, als medisch student, de gewonde piloot te helpen, maar hij kon niet veel doen. Al gauw waren er Duitsers af gekomen en toen is Lo snel weer naar Steenbeek gekomen.
Er zou in december nog een tweede dropping komen. Later hoorden wij, dat die dropping de dag voor Kerstmis werd verwacht, maar toen niet was doorgegaan. De daartoe opgeroepen verzetstrijders waren onverricht ter zake weer naar huis gegaan. Wij moesten opletten als we naar de Engelse zender luisterden. Wanneer werd gezegd: "De kachel brandt'' dan wilde dat zeggen dat het vliegtuig voor de tweede dropping was gestart. Wij wisten zo de dag na Kerstmis wat er ging komen en toen we geacht werden op het hooi te slapen, keken we door het dakraampje wat er gebeurde. Het vliegtuig kwam drie maal over en iedere keer werd parachutes uitgeworpen We zagen wel parachutes, maar dat was te ver weg. Later hoorden we dat het vliegtuig te hoog had gevlogen en dat de parachutes door de wind te veel waren verspreid en niet op het afgezette terrein waren terecht gekomen. Wij hoorden schieten in de verte en begrepen dat er iets fout was gegaan.
Later hoorden we wat er was gebeurd en er is ook veel te lezen in het boek van de ondergrondse van Ede. Er was een Duitse auto geweest met bandenpech langs de weg bij Renswoude. Ze hadden een vliegtuig gezien, dat parachutes uitwierp. Ze waren naar de bezetters in Renswoude gegaan, om met de daar aanwezige soldaten er op af te gaan. Het vliegtuig had de eerste keer dat hij overkwam één parachute uitgeworpen. Dat was een persoon, die de steun zou geven aan het verzet tegen de Duitsers. Het vliegtuig vloog te hoog, wel 500 meter en dat moest 100 of 150 meter zijn. Door de wind kwam de parachutist wel erg dicht bij Mariënhof terecht wat een kazerne was van de NSDAP. Toen het vliegtuig voor de tweede keer overkwam waren de lampen weer aan en er werd vast gesteld dat het weer te hoog vloog. De parachutes met containers woeien te ver weg. De derde keer wierp het vliegtuig een nieuwe inventaris uit ter vervanging, van alles wat er in het kippenhok van Evers was verbrand: levensmiddelen, sigaretten, wapens en munitie. Alles moest bij elkaar worden gezocht maar op de bevroren grond waren sommige containers kapot geslagen. Alles moest bij een zandweg worden gelegd waar het met een wagen kon worden opgehaald. Bij de boerderij van Mastenbroek klonken stemmen, want de bewoners kwamen met hun evacués naar buiten. Ze werden door de verzetsstrijders weer naar binnen gejaagd, maar er was een pistool nodig om hen van de noodzaak daarvan te overtuigen. Containers, die te ver van het doel waren weggewaaid, werden langs de weg gelegd om ze met de wagen die de parachutist had weggebracht te kunnen afvoeren. De grond was te zeer bevroren om ze te kunnen begraven. De parachutist moest met paard en wagen naar zijn adres worden gebracht want dat was ongeveer 5 km weg.
De mensen, die bezig waren de containers naar de weg te dragen hoorden Duitse commando's en dachten: dat is fout. Zij gaven een saldo af in de richting waar het geluid vandaan kwam en dat was de redding voor de anderen, want de Duitsers dachten blijkbaar dat ze tegenover een Engels commandogroep stonden en ze zochten dekking. leder was gewaarschuwd en vluchtte. De Duitsers begonnen met huiszoeking bij van der Fliert en ook bij Mastenbroek, waar de bewoners weer buiten stonden. Gijs Steenbeek zat bij van der Fliert op de hooiberg. Toen ze op zijn hooiberg af kwamen is hij diep in het hooi gekropen en hij is niet gevonden.
Ze hebben ook bij Evers en Steenbeek aangeklopt. Driekes Steenbeek had ook meegedaan.
Hij had snel een nachtgewaad aangetrokken en was quasi-slaperig naar buiten gekomen. Hij zei dat hij had geslapen en niets had gemerkt. Wij moesten ook op de deel komen want ze wilden zien wie daar in huis waren. Ze hebben niet in de varkensschuur gekeken, waar nog heel wat fietsen stonden.
De volgende dag kwamen er een groot aantal landrechters (een gewapende afdeling van de NSB), begeleid door een aantal Duitsers. Driekus moest met zijn wagen een groot aantal containers naar een kazerne in Ede brengen. Hij begreep uiteraard niet hoe die dingen op hun land waren terecht gekomen. Na een paar kilometer op de weg naar Ede zei hij, dat het paard niet verder kon. Ze lieten hem uitspannen en hij is met het paard weer naar huis gekomen.
Ik was later op die dag boven op een hooiberg om hooi af te gooien voor de koeien toen onder mij een landrechter onze boer begon uit te horen. Ze hadden gehoord van de explosie in een kippenhok bij Evers, de buren waar een Engelse officier enige weken eerder een ongeluk had gehad met een kachel waardoor heel wat munitie was ontploft). Hij wilde alles weten van die ontploffing. Tijmen Steenbeek zei dat dit kippenhok was gebouwd met dennenhout dat veel hars bevat en als dat brand dan knettert dat en soms knapt er een harsknobbel. Dat was het niet, want de landrechter had gehoord dat het een explosie was. "Ja, dat was ook zo, want die evacués die daar zaten hadden een butagaskachel en die was uit elkaar geknapt". De landrechter kwam niet verder, want niemand begreep hoe die dingen die ze op het land hadden gevonden, daar kwamen.
Mijn ouders vonden, dat ik maar beter weg kon zijn, want ik wist te veel en bovendien was ik 18 jaar en ik zou kunnen worden opgepakt om te gaan spitten om stellingen te maken langs de Veluwerzoom. Mijn vader bracht mij naar een boerderij in Meulunteren. Hij had van daar een boerenzoon op school gehad op de Landbouwwinterschool in Zetten. Deze zoon Nico was een keer op de fiets naar de spoorlijn tussen Beneveld en Stroe gereden.
Daar lag een Duitse munitietrein langs de spoorlijn. Hij had daaruit wat lichtspoor munitie mee genomen en vroeg zich af wat daarmee te doen. Wij vonden een ijzeren buis waar zo'n patroon net in paste. Van die buis hebben we een stuk afgezaagd van ongeveer 30 cm. Die buis konden we met een lijmklem vast zetten aan een heiningpaal en zo dat de patroon naar boven was gericht. Nico heeft met een spijker, die met een tang werd vastgehouden op het slaghoedje geslagen en daar ging een geweldige witte vuurbol en lucht in. De hele omgeving werd verlicht. We vonden het een prachtig gezicht. We hadden er nog één die een geel merkteken had. Na enige aarzeling besloten we die ook nog te proberen. Dat ging net zo en de omgeving werd nu geel verlicht. Toen hebben we de afgezaagde buis met de lijmklem in de brandnetels gegooid en we zijn binnen gaan zitten schaken. Na enige tijd was er buiten een gebrom van motorfietsen en daarna ook van auto's. Dat duurde ongeveer een uur en toen werd het weer stil. De volgende dag hoorden we dat ze bij verscheidene buren waren geweest maar niemand wist waarom ze kwamen. Niemand had ook iets gezien, want alle woningen waren natuurlijk verduisterd. We hebben er later niets meer van gehoord, maar we hadden wel het tevreden gevoel dat de Duitsers een heleboel benzine hadden verbruikt zonder doel. lk ben daar ongeveer tien dagen gebleven, totdat aan de Schansweg de rust was weergekeerd.
In het voorjaar heeft het flink geregend, zodat er voor een veel plassen op het land stonden. Dat vonden ze bij Steenbeek normaal, maar mijn vader vond dat de ontwatering moest worden verbeterd. Op zijn aanwijzingen ben ik een tijd bezig geweest om de sloot non de oostkant van het bedrijf te verbreden en uit te diepen. Hierdoor kon het water sneller naar de Lunterse beek en ook bij de buurman van Ee werd het erf beter ontwaterd In het voorjaar had Lo Kole een vriendschappelijke relatie aangeknoopt met Teunie van Ee, van het eerste bedrijf aan de weg naar het zuiden. Na de oorlog werd hij huisarts in Harderwijk.
Jan van den Ban (1926)
Na de bevrijding
In 1944 trad Jan van den Ban toe tot de Binnenlandse Strijdkrachten, een bundeling van verzetsgroepen.
lees verderWij waren geëvacueerd op een boerderij tussen Lunteren en Renswoude. Daar ging op 17 april 1945 het gerucht dat Lunteren was bevrijd. Nieuwsgierig geworden gingen we te voet naar Lunteren. Bij de boerderij "De Grote Voort", ongeveer waar nu de nieuwe Noord-zuid verbinding is aangelegd, was een wegversperring ontstaan doordat er een aantal bomen over de weg lagen. In Lunteren was het feest. Er hingen veel vlaggen uit en er waren veel mensen op de been die onze bevrijders toejuichten. We hebben nog een eindje rond gereden op een "brengun-carrier''. Er waren ook mensen uit Renswoude, die vertelden dat zij van de Duitsers daar schuttersputjes moesten graven. Zij vroeger de Engelsen ook naar Renswoude te komen, want zijn wilden hiervan worden bevrijd. Tenslotte besloten de Engelsen daar eens heen te rijden en toen waren de Duitsers daar weg. Dus gingen in Renswoude ook de vlaggen uit. De Engelsen hadden echter opdracht in Lunteren te overnachten en toen moest men in Renswoude weer hutjes graven. We moesten om te overnachten weer over de omgehakte bomen klimmen en dus slapen in niemandsland. De volgende dag kregen de Engelsen opdracht ook Renswoude te bezetten. De omgekapte bomen over de weg waren verwijderd en ze kwamen ook langs onze boerderij.
Enige tijd later kreeg ik opdracht mij in Ede te voegen bij de Compagnie Wageningen (C3) van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). We waren gevestigd bij een slagerij te zuiden van de spoorlijn aan de Park-weg. We hielpen de NBS van Ede om verdachte personen op te pakken en we kregen schietoefeningen met een karabijn op de schietbaan achter de kazerne bij de spoorlijn.
Op 5 mei capituleerden de Duitse troepen in West-Nederland.
Voor de hongerende bevolking in West Nederland stonden voedseltransporten gereed.
Op 7 mei is een groepje Wageningse N.B.S.-ers naar Veenendaal gegaan en daarbij slaags geraakt met Nederlandse SS-ers, die de wapens nog niet hadden neergelegd. Daarbij zijn drie Wageningers gesneuveld. Ik ben nog bij de begrafenis in Ede geweest. Op 9 mei gingen we naar Wageningen, dat inmiddels door de geallieerden voor ons was vrijgegeven, maar niet voor de bevolking. Kleine groepen N.B.S.ers kregen de opdracht het gegradueerde deel van de Veluwezoom af te grendelen om plunderaars tegen te houden.
De Studenten Sociëteit "Ceres'' werd ingericht als ons onze compagnie, W. Ritman want Doekes was in Veenendaal overleden, zat in de kamer op de eerste verdieping aan de straatkant. Een andere kamer op die verdieping werd gebruikt door de wapenafdeling. Het koetshuis was ingericht voor de gaarkeuken. Daar werd gekookt niet alleen voor de BS, maar ook voor de mensen van gemeentewerken en degenen die bezig waren met het herstel van de waterleiding en het electiciteitsnet. De bedden die we voor de evacuatie in de sociëteitszaal hadden geplaatst waren verdwenen. Er waren posten van de NBS geplaatst rond Wageningen. Omdat Wageningen nog niet goed bewoonbaar was en om plunderingen tegen te gaan mocht de bevolking nog niet terugkeren. Wie toch naar Wageningen wilde moest dus worden teruggestuurd. Mocht er een verdacht persoon worden gezien, bijvoorbeeld een lid van de pro-duitse partij NSB of iemand die bekend stond als pro- duits, dan werd die naar Ceres gebracht. Als de commandant besloot dat zo'n persoon maar moest worden opgesloten, dat werd hij naar de gevangenis gebracht. De gevangenis was de societeit van Unitas aan de Rijksstraatweg (nu Gen. Foulkesweg).
Zo heb ik ook een collega van mijn vader voor mij uitlaten lopen, terwijl ik er met mijn stengun achteraan liep en hem naar de gevangenis bracht. De gevangenen moesten aardappelen schillen en met melkbussen op een handkar water halen voor de gaarkeuken. Dat kon bij een boerderij aan de Grindweg even ten noorden van de Vergersweg waar een goede pomp was. Uiteraard werd de gevangen hierbij ook bewaakt door iemand van de NBS met een stengun.
Behalve deze bewakingsactiviteiten was ik ook een koerier om boodschappen te doen bij de buitenposten. Interessant was een boodschap bij het huis Sanoer aan de weg naar Nol in 't Bos. Daar lagen veel lege conservenblikken en een leuke sport was om met een stengun met één schot te proberen het onderste blikte weg te schieten uit een steveltje van drie flikjes. Die werden dan op het restant van een muurtje van een kapot geschoten schuur gezet. Het is heel moeilijk om met een stengun één kogel te schieten.
Als ik even tijd had ging ik naar ons huis aan de Ritzema Bosweg. Daar waren ongeveer alle ruiten uit. De Engelsen hadden in onze voorkamer een kapperssalon ingericht. De ruiten waardoor de wind door woei, hadden ze afgeschermd met dekens. De afgeknipte haren werden in een gat geveegd, dat plunderaars in de vloer hadden gehakt. Over dat gat werd de deksel van een kist gelegd, daartoe was op straat van alles te vinden. Onder de vloer van deze kamer was niets te vinden, want ons tafelzilver en andere kostbaarheden zaten onder de vloer van een andere kamer en daar was de vloerbedekking weer zorgvuldig overheen gelegd.
Behalve, dat alle ruiten kapot waren, was er ook schade aan ons huis door een voltreffer op de regenton. Daar was dus ook de muur beschadigd. Uiteraard waren de pannen op ons dak door elkaar geschud en gedeeltelijk kapot. Ik ben bezig geweest om de pannen weer terecht te leggen en daartoe kon ik in de dakgoot klimmen via het raam van de badkamer. Voor de onderste vier of vijf rijen had ik geen pannen genoeg, maar voor en deel werd het dak toch weer waterdicht. We hadden veel boeken uit het kapot gebombardeerde huis van een familielid op de overloop gelegd, maar die waren nu grotendeels drijfnat. In het zink boven de boeken zaten twee schietgaten. Die heb ik dichtgeplakt met smurrie uit een potje in de tuin en een glasscherf. Het bleek dat de smurrie een tafelzuur was, waar ik de uien uit heb weggegooid.
De Engelse commandant had een huisvesting gevonden in Hinkeloord. Hij gaf opdracht aan Duitse gevangen om mijnen en ander explosief materiaal dat nog langs de bergland kon liggen, op te ruimen. Bovendien moesten zij de stellingen en loopgraven opruimen, die ze over het algemeen door inschakeling van dwangarbeiders langs de bergrand hadden aangelegd.
In die stellingen, waar van alles te vinden was, heb ik nog een scheermes en scheerzeep gevonden, die ik nodig had. Ik was toen 18 jaar en ik had geen scheergerei bij me. Later kreeg ik uitslag op mijn gezicht en daarvan heb ik aan dat scheerapparaat de schuld gegeven. Voor die stellingen en loopgraven hadden de Duitsers of hun dwangarbeiders waren veel vloeren en deuren gesloopt vooral uit huizen, die in de wijk Sahara stonden. Met enige kennis van zaken zijn nu nog wel restanten van deze stellingen en loopgraven bij de bergland terug te vinden.
Na een week werd men wat soepeler met de toelating van inwoners. Om toegang tot Wageningen te krijgen had men een vergunning nodig van het gemeentebestuur, dat in Veenendaal zat. Gaande weg werden er steeds meer vergunningen afgegeven en er kwamen dus steeds meer inwoners in Wageningen. Mijn broer vond toen hij weer terug was in Wageningen een nuttige functie door op Hinkeloord de Engelsen te helpen in de keuken. Dat leverde voor de familie veel op, want hij mocht in een emmer etenskasten van de Engelsen mee nemen naar huis. Zo kon onze familie genieten van de Engelse keuken.
Enige uren per dag zat er weer wat druk op de waterleiding en het elektriciteitsnet gaf weer stroom. Enkele padvinders organiseerden in de leeg geroofd en beschadigde stoffeerderswinkel van J. van Leersum, Hoogstraat 15 (later Fair Play Sport) een boodschappendienst om boodschappen te doen in Ede, want in Wageningen was niet veel te krijgen. Jack van Leersum was in zijn jeugd een padvinder geweest in de Heeromagroep.
Doktoren gaven bijvoorbeeld een lijstje met bestellingen voor een apotheek. Hiervoor melden liftjongens, die wel iets nuttige wilden doen. Er ging ook dagelijks een koerier naar het gemeentebestuur, dat nog in Veenendaal zat. Toen de omstandigheden weer wat normaal waren geworden bleken er wel honderd jongens te zijn die padvinder wilden worden. Die zijn in drie groepen ingedeeld en dat noemden wij eerst Heeroma I, II en III.
Toen de activiteiten van de N.B.S. overbodig waren geworden werd deze organisatie ontbonden. Daarbij kregen alle deelnemers een bedankbrief van Prins Bernhard, de bevelhebber.
Ik nam samen met een ander de leiding op mij van troep II en die had bijeenkomsten op het terrein van Belmonte, dat voor de oorlog een gesloten landgoed was van de familie Contant Rebeque. De ene stokoude dame Constant Rebeque, die nog leefde, woonde nae de straatweg op de hoek van de Diedenweg in een huis dat later is afgebroken om een doorgang te maken naar de Westbergweg. lk kreeg van haar toestemming om de garage van Belmonte weer dicht te maken om het als troephuis gebruiken. In die garage zat uiteraard geen vloer meer, Vloeren uit veel huizen op de berg waren ook gebruikt om stellingen te maken bij de bergland. Ons troephuis hebben we weer dicht gemaakt en door de weer dichtgemaakte deur stapte men naar beneden in het zand.
In de tijd dat Wageningen ingewoond was, van oktober tot half mei, was er allerlei huisraad gestolen, op straat gegooid of naar een ander huis gesleept. Men vond dus allerlei huisraad waarvan het eigendom niet duidelijk was. Hiervoor waren verzamelpunten, waar men het naar toe kon brengen, dat was bijvoorbeeld de Wilhelminaschool of garage van der Kolk. We moesten daar dus gaan kijken of daar nog eigendommen stonden en daar naar toe brengen wat niet van ons was. Wie zijn eigendom daar aantrof moest er een briefje aan doen om zich als eigenaar te melden. Als zich voor een bepaald voorwerp maar één eigenaar melde, kon die het meenemen als er boeldag werd gehouden. Soms waren er meer aangemelde eigenaren voor hetzelfde voorwerp. Bijvoorbeeld voor een matras hadden zich drie eigenaren gemeld. Op de kijkdag was er dan een politieagent die elke eigenaar apart nam en vroeg of hun matras wel eens was gerepareerd. Twee zeiden dat het een nieuw matras was en één van hen wist nog precies waar hij het had gekocht. De derde had een reparatie uitgevoerd. Aangezien de agent de reparatie had gezien kreeg deze derde het toegewezen.
Wij vonden onze naaimachine in de Wilhelminaschool, maar daarvoor had zich ook een andere eigenaar gemeld. Wij konden laten zien, dat wij het bijpassende onderstel hadden en zo werd de naaimachine aan ons toegewezen.
door: Jan van den Ban (1926)
Ooggetuigenverslag Chris van Aggelen
Commandant Harry
Na enkele omzwervingen via Veenendaal in 1944 kwamen wij terecht op de Driesprong in Ede. Op de Deelweg konden wij beschikken over een kippenschuur.
In april 1945 kwamen de bevrijders over de heide en trokken noordelijke richting.
In april 1945 maakten amerikanen stellingen om rugdekking te geven aan de militairen die over de heide kwamen.
Bij de familie Brouwer aan de Deelweg werd een hoofdkwartier gevestigd.
Ik was toen 14 jaar en ging vaak met commandant Harry met de jeep mee om de diverse stellingen te controleren.
Op een dag toen we terug kwamen werden we door een aantal Duitsers, die zich verscholen hadden langs de Wekeromse weg beschoten.
Harry trok mij van de bijrijdersstoel naar achteren in de jeep en riep down.
Een hevig vuurgevecht volgde, ik lag weggedoken in de jeep. Toen het vuren ophield durfde ik niet meer tevoorschijn te komen.
Toen hoorde ik mijn moeder roepen en durfde ik de jeep uit te komen.
Harry is bij dit gevecht omgekomen. De Duitsers langs de Wekeromseweg zijn ook allemaal doodgeschoten.
Harry heeft mijn leven gered daar ben ik hem zeer dankbaar voor.