Na de inval van de Duitsers in 1940 kreeg de politie Duitse voorschriften opgedrongen.
Een politieambtenaar was en is verplicht om zijn werk ‘in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag’ uit te voeren. Nederland had gecapituleerd, Het staatshoofd en het kabinet waren gevlucht.
Het gezag werd op dat moment bepaald door de bezetter. Bovendien waren de ‘Aanwijzingen van 1937’ ook op politieambtenaren van toepassing.
Al vanaf het begin van de bezetting vervingen de Duitsers de zittende korpschefs door Duits gezinde korpschefs.
In Wageningen werd commissaris Boersma op 27 mei 1941 vervangen door de Nederlandse SS’er en NSB’er majoor Willem Marinus Versteeg. Hij vertrok op 5 juni 1943 naar Amersfoort.
De SS’er Albertus Christiaan Adrianus Neu volgde op 10 juni 1943 Versteeg op als korpschef. Neu was opperluitenant der Staatspolitie, werkzaam aan de afdeling uitvoerende dienst van het bureau van de waarnemend directeur-generaal der politie te Hoog-Soeren. Hij vertrok op 1 september 1944 naar Bloemendaal.
Vanaf september 1944 nam de NSB commissaris Johannes Heijdenrijk het roer over.
Medio december 1942 verscheen er een verordening van Seijss-Inquart, waarin onder meer bepaald werd dat de politie een aangelegenheid van staatszorg was en dat het politiegezag werd uitgeoefend door staatsinstanties. De gemeentelijke politiekorpsen werden onttrokken aan het gezag van de burgemeester.
De politie kwam te ressorteren onder de waarnemend directeur-generaal van politie, de in maart 1943 benoemde NSB secretaris-generaal J.J. Schrieke.
De meeste Wageningse politieagenten waren in de eerste bezettingsjaren gezagsgetrouw en voerden de opgelegde orders uit.
Het wantrouwen van de politieagenten tegen de Duitse bezetter werd vanaf 1942-1943 steeds groter. Sommigen werkten actief mee in het verzet, anderen verleenden hand– en spandiensten. De komst van Schalkhaarders en landwachters in het korps bracht met zich mee dat het onderlinge vertrouwen afnam.
Het bureau van de gemeentepolitie was vanaf 1903 tot mei 1940 gevestigd aan het Kerkplein 1, in de voormalige openbare meisjesschool. Dit pand werd in mei 1940 door de artillerie beschietingen vanaf de Grebbeberg onherstelbaar beschadigd.
Op 31 mei 1940 betrok de gemeentepolitie als tijdelijke huisvesting de voormalige woning van de huisarts Auer aan de Grindweg 36. Op 1 november 1940 verhuisde men weer, nu naar een villa naast het ziekenhuis ‘Ziekenzorg’ aan de Rijksstraatweg 15. Tot aan de evacuatie van 1 oktober 1944 bleef het bureau hier gevestigd.
Bijzondere Raad van Cassatie:
‘De Nederlandse politie is in het algemeen gedurende de bezetting zeer tekort geschoten, óók als men rekening houdt met de moeilijke omstandigheden waaronder zij haar taak had te vervullen. In de meeste politiekorpsen is van de hoogste tot de laagste rangen zwaar tegen het vaderland en zijn bevolking gezondigd door te grote meegaandheid’.
Dit was het oordeel van de Bijzondere Raad van Cassatie in 1946 over de politie in de jaren 1940-1945. Dat gold volgens de Raad met name voor de top, die zijn eigen verantwoordelijkheid uit de weg was gegaan en had afgewenteld op de ondergeschikte, die dan uiteindelijk het vuile werk moest doen.
Bronnen
Archief gemeente Wageningen
Ede 1940-1945, Vincent Lagerweij en Gert Plekkringa
Wageningse Dienders, Gerard Olinga
Wikipedia: J.J. Schrieke