Zijn opleiding als scheikundige heeft Gèza Berger blijkbaar aan een Duitstalige Technische Hochschule of universiteit ontvangen. Toen hij in 1922 de Groninger Universiteit verliet was hij Dipl.-Ing. ( scheikundig ingenieur) met als functie die van assistent.
Zijn verdere wetenschappelijke loopbaan voltrok zich aan de Landbouwhogeschool (LH) te Wageningen. Daar was hij van begin 1922 tot einde 1940 werkzaam als scheikundige aan het Laboratorium voor Organische Chemie, onder leiding van prof. Dr. Ir. S.C.J. Olivier. Dat laboratorium was gevestigd aan de Heerenstraat, het rechtse van een groep van drie gebouwen ( gezien in oostelijke richting), die bestond uit links het Laboratorium voor Physische en Kolloïdchemie (nr. 20 ), in het midden het Hoofdgebouw (nr. 18) en rechts het Laboratorium voor Organische Scheikunde (nr. 16). In Wageningen heeft Berger zijn dissertatie voorbereid. Die activiteit sloot hij op 21 februari af met een promotie aan de Technische Hochschule (thans RWTH) te Aken. De titel van zijn Doktorarbeit was: “Konstituive Einflüsse bei der säurekatalytischen Esterverseifung”. De titel die hij sindsdien mocht voeren was Dr.-Ing. In die tijd was het promoveren door Nederlanders aan een Duitse of Duitstalige universiteit of Hochschule niet ongewoon. Een promotie aan een Duitse universiteit gaf een zekere – immateriële- status. De achtergrond van de keuze van Berger, om te promoveren aan de Technische Hochschule te Aken is niet bekend, maar kan het gevolg zijn geweest van de vrij korte afstand tot Wageningen en de aanwezigheid van specifieke vakkennis op het gebied van de organische scheikunde.
Dr.Berger was op het laboratorium voor Organische Scheikunde onder meer werkzaam als practicumleider van candidaatsstudenten. Die functie vereiste kennis van de brandbaarheid van organische stoffen en het gedrag van studenten. Onervaren studenten hadden soms de gewoonte om een organische vloeistof aan de kook te brengen alsof het water was. Een andere activiteit was het geven van cursussen in de scheikunde, o.a. in de periode 1929-1930.
Wegens zijn joodse afkomst werd Dr. Berger met andere hoogleraren en docenten in zijn functie geschorst per 22 november 1940. Per 1 maart 1941 onthief Seyss-Inquart, Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden, deze personen van hun functie. Maar ze konden wel aanspraak maken op een uitkering, die weliswaar nog nader zou worden vastgesteld, maar de vereiste stukken moesten wel ten spoedigste worden ingezonden. Dr. Berger zette zijn eigen onderzoek aan de LH voort door zich voor volledig onderwijs en op eigen kosten te laten inschrijven aan de LH. Het onderwerp dat hij had gekozen was de synthese van ascorbinezuur (vitamine-C ).
Van Duitse zijde was men echter wantrouwend want de geschorste en later ontslagen joodse wetenschappers zouden het onderwijs geven wel eens kunnen voortzetten.
Rector magnificus en assessoren van de LH verklaarden daarop in een brief aan het College van Curatoren dat Dr. Berger zijn onderzoek deed in een lokaal hem toegewezen door prof. Olivier, waar geen studenten werkten.
Aan zijn wetenschappelijk werk kwam een einde toen Dr. Berger op 1 september 1941 naar Amsterdam verhuisde.
Auteur: Jan van den Burg
Zie ook: Gèza Berger
Bronnen
Henk Werk, website
Gèza Berger en Annette Vos
RHC Groninger Archieven
Register van docenten en beambten verbonden aan de universiteit.
Technische Hochschule Aachen-bibliotheek